WhatsAppTerreur

Stront, maar dan ook echt strontchagrijnig stond Maaike op. Ze had gehoopt op een goede nachtrust, maar dat was haar vies tegengevallen. Oorzaak? Haar telefoon. Nog ver na grotemensenbedtijd was het kreng afgegaan en had haar uit haar slaap gehouden. Normaal gesproken zet ze het ding op stil. Maar net na een drukke werkdag had ze gisteren vergeten de trilstand uit te schakelen. Zo kon het dat ze na een uurtje slapen wakker getrild werd, omdat enkele collega’s zo nodig een nietszeggende discussie moesten starten op de WhatsAppgroep van het werk.

Al meteen nadat ze wakker werd, had ze de trilstand uitgeschakeld. Maar het mocht niet baten. Slapen zat er niet meer in en haar nieuwsgierigheid was gewekt. Ook betrapte zij zich erop dat ze om de paar minuten op haar telefoon keek om de discussie te volgen. Een discussie die al snel haar interesse verloor, waarna ze gefrustreerd de groepsapp verliet en alsnog in slaap viel.

En zo werd ze wakker. Chagrijnig na een slechte nachtrust en nog chagrijniger toen ze zag dat haar leidinggevende haar weer in de groepsapp had geplaatst. Maar wat haar nog het meeste stoorde, was dat ze het lef niet had om de app weer te verlaten. Waar was ze bang voor? Was het de discussie, die onherroepelijk zou volgen? Of wilde ze toch voldoen aan het verwachtingspatroon; alles meekrijgen? Misschien moet ik toch die discussie maar eens aangaan, dacht ze. Al is dat nu misschien niet zo handig met mijn boze, vermoeide hoofd.

Halverwege de dag was het humeur van Maaike aardig opgeklaard. Ze had haar leidinggevende, Mark, niet gezien en het werk ging prima. Helaas duurde dit niet lang.

Het was aan het einde van de middagpauze toen Mark binnen kwam. Maaike had net een broodje achter de kiezen, maar kreeg nog heel wat voor de kiezen. Hij kwam namelijk binnen op een moment dat Maaike haar Facebook aan het bekijken was. Zich van geen kwaad bewust legde ze de telefoon op tafel, zich afvragend of ze nog moest beginnen over het WhatsAppincident. Het antwoord op die vraag liet niet lang op zich wachten toen Mark er zelf over begon.

‘Hey, Maaike, goed dat ik je tref. Ik wil je nog even zeggen dat ik je weer aan de groepsapp heb toegevoegd, wat je vast wel gezien hebt. Ik vind het ook fijn als je die niet weer verlaat, voor je het weet mis je iets belangrijks.’

Ergens diep in Maaike borrelde iets wat verdacht veel leek op een brutaal, ongepast, nietsontziend antwoord. Wijselijk hield ze zich stil. Mark, die dacht dat hij zijn punt gemaakt had, draaide zich om en zag haar telefoon liggen. In plaats van weg te lopen, hield hij in en keek even naar de klok. Een diepe ademhaling, die vaak vooraf gaat aan een boze uitval, verraadde dat Mark nog niet uitgepraat was. Gespannen hield Maaike dan ook haar adem in.

‘Ik weet niet wat er met je aan de hand is, Maaike, maar facebooken op de werkvloer is niet de bedoeling. En aangezien je pauze zo goed als voorbij is mag ik hopen dat je die telefoon zo wegstopt. Volgens mij zijn de gedragsregels jou goed bekend.’

Opnieuw voelde Maaike een felle reactie opkomen. Een die ze niet meer tegen kon houden.

‘Het is wel goed met je, Mark. Als jij vindt dat ik in mijn eigen tijd op de hoogte moet blijven van alles wat met het werk te maken heeft, lijkt het mij niet meer

Whatsapp_37229

dan normaal dat ik tijdens het werk op de hoogte blijf van mijn privéaangelegenheden.’

Zonder nog iets te zeggen verliet Mark de ruimte.

Zonder nog iets te zeggen verliet Maaike de WhatsAppgroep van haar werk.

 

 

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

Gekke mevrouw toch

img_20170706_104949.jpg

Het was een schattig gezicht. Ze mocht zelf het winkelwagentje lopen terwijl ze naast een volwassen man door de winkel liep. De man zei haar dat ze een zak chips mocht uitkiezen.

Lief vond ik dat. Lief van hem, lief voor haar.

Ze mocht zelf kiezen welke chips en hij deed niet eens moeilijk toen ze een zak chips van een duurder merk uit de schappen pakte.

Ze was, zo schat ik in, nog maar 43 jaar oud en keek me aan alsof ze zich betrapt voelde.
‘Hallo,’ zei ik. ‘Mag je zelf al wat lekkers uitkiezen? Dat is lief.’
De man naast haar keek mij wat raar aan maar ik besloot hem geen aandacht te geven. Gezien de ringen aan hun vingers zullen ze getrouwd zijn geweest. Het weerhield mij er niet van om dit doodnormale gesprek voort te zetten.

‘Lekker hé, die chipjes. Mag je die ook zelf opeten? Of moet je ze thuis met iemand delen?’ Ze gaf geen antwoord maar bleef me schaapachtig aankijken.
‘Je hoeft niet bang te zijn hoor, deze meneer doet je niks. Hoe heet je? Zeg maar hallo tegen mij.’
Vanuit mijn ooghoek zag ik dat manlief de om zijn nek gedrapeerde stropdas iets losser knoopte. Moet je ook maar niet zo’n gek ding om je lichaam knopen, dacht ik.

Hij gaf zijn vrouw een klein zetje en leek haar te willen vertellen dat ze door moest lopen. Zij had het niet door, ik wel.

‘Ga je weer weg? Nou dag hoor.’
Ik zwaaide vrolijk naar de dame. Een reactie kreeg ik niet.
‘En goed je karretje duwen hoor, je bent al een grote meid,’ zei ik nog.
Ik negeerde haar man verder en liep weg. Al zag ik vanuit mijn ooghoeken dat hij het maar een rare situatie vond.

Voor mij is dit geen rare situatie maar dagelijkse kost. Regelmatig praten mevrouwen van middelbare leeftijd op zo’n manier tegen mijn zoon. En net zo regelmatig sta ik er, weliswaar zonder stropdas, als figurant bij. Ik heb voor dit verhaal slechts de rollen omgedraaid.

En wat ik tegen mijn zoon zeg als we weer naar huis gaan?

‘…Gekke mevrouw toch… ‘

Geldverspilling

Lieve lezer, mag ik u een vraag stellen? Zit u goed? Ik hoop het van harte. En wanneer u niet zit maar staat, of misschien ligt, is dat dan een vrije keus? En dan nog iets. Hoe leest u deze column? Heeft u een tablet of telefoon in de handen? Of leest u het via de laptop of PC?

Allemaal vragen die ik gewoon kan stellen omdat de kans vrij groot is dat u het goed heeft. Zelf zit ik nu achter een laptop en schrijft ik, met volle maag, een stukje tekst. Zomaar in vrijheid, zomaar omdat het kan.

Ik ben vandaag geschrokken van een nieuwsbericht dat mij ter ore kwam. Dus eigenlijk is het schrijven niet helemaal ‘zomaar’. Er zijn namelijk veel mensen die het niet zo goed hebben als ik. Mensen die voor hun leven hebben moeten vechten en alles wat ze hadden, moesten achterlaten. U kent ze vast wel, in de volksmond noemt men deze mensen vluchteling. Ik stel me zo voor dat deze mensen niet zomaar alles achterlaten. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand zijn leven in de waagschaal stelt voor de lol. Het nieuwsbericht waar ik van schrok ging over vluchtelingen die wees zijn. Jeugdige mensen die ver van huis hun geluk zoeken en hopen op een fijne toekomst. En laat ik heel eerlijk zijn, ook ik zoek het geluk en ook ik hoop op een fijne toekomst.

Waarschijnlijk zullen de vluchtelingen tekenen voor een rustig leventje als de mijne. En juist daarom vind ik het zo logisch dat een vluchteling ook een plekje zoekt.

Maar dan dat nieuwsbericht. In Den Helder zou een klein opvangtehuis voor alleenstaande, minderjarige asielzoekers komen. Tot zover niks geks zou je zeggen. Het bevreemde me alleen dat de villa waar men dit project wilde vestigen door enkele buurtbewoners is opgekocht om te verhinderen dat deze asielzoekers een plekje zullen krijgen. In dit verhaal, dat ook op AD.nl staat beschreven, vallen mij meerdere dingen op.

Waarom gunt een mens een ander mens geen plekje? Ik kan maar één reden verzinnen. En dat is dat er overlast zou komen. Maar wat lees ik in het stuk? Er komt begeleiding op. Mooier kan het volgens mij niet.

Toch is er meer dat ik niet snap. De villa, door buurtbewoners ‘even opgekocht,’ kost maar liefst een half miljoen euro. Leest u mee? € 500.000,00! Dat is veel geld. En blijkbaar zijn er wat mensen die dit geld zo even op kunnen hoesten om het leven van een ander moeilijk te maken. Althans, zo zie ik het. Er zijn dus mensen die (gezamenlijk) een half miljoen euro ophoesten om maar geen ‘last’ te hebben van een ander. Er zijn dus mensen die liever vijfhonderdduizend euro armer zijn dan een paar, misschien wel heel leuke buren, rijker.

Dan kan ik maar een conclusie trekken: zo verspil je geld aan vluchtelingen.

Het bewuste krantenartikel

Tandarts

‘Gaat u maar liggen, meneer Verkade.’

De tandarts, een uiterst vriendelijke, stille en altijd serieus kijkende man, wijst mij een plekje. Verrassen doet hij niet, omdat hij altijd hetzelfde plekje aanwijst, de enige stoel aanwezig in de veel te grote, steriele behandelkamer van de tandendokter. De medisch specialist die ik noodgedwongen en haast uit pure traditie zo’n twee maal per jaar met een bezoekje vereer. Zo ook vandaag.

Hoewel de man zijn vak uiterst goed verstaat, is hij zelf zeer moeilijk te verstaan. Ik moet veel moeite doen om de woorden, belegd met een flink buitenlands accent die al fluisterend vanachter een mondkapje worden uitgesproken, tot mij te nemen. Het is niet de inspectie van mijn tanden en kiezen of het eventueel uitboren van mijn prachtige collectie ivoor waar ik tegenop zie wanneer ik naar de tandarts ga. Het zijn de gesprekken met de man in het wit die bij mij het zweet doen uitbreken en ervoor zorgen dat ik mij, figuurlijk gezien dan, geen houding weet.

‘Heeft u nog klachten?”
‘Nee, die heb ik niet.’
‘Dat is mooi.’

Ik open mijn mond zover ik kan als was het een staldeur op een lenteochtend waardoor alle veertig koeien in een zo kort mogelijke tijd naar buiten moeten, omdat ze eindelijk, na maanden wachten, weer eens de wei in mogen om opnieuw uit te vinden wat vers gras is; het bezorgt me spontaan kramp in de kaken.
Onder die omstandigheden wordt het gesprek voortgezet.

‘Eens kijken, deze gaatjes heb ik de vorige keer gevuld. Daar heeft u ook geen last van gehad?’
Puur en alleen op wilskracht krijg ik het woordje ‘nee’ uit mijn geopende mond, aangevuld met een licht schudden van mijn hoofd. De tandarts begrijpt wat ik bedoel.
‘Dat is fijn, want ik twijfelde of u er alsnog last van zou krijgen.’
Daar schrok ik van. Twijfelde de man aan zijn eigen kwaliteiten omtrent het vullen van gaten of waren het zijn twijfels over de gesteldheid van mijn gebit? Ik hoopte toch van harte dat hij niet aan zijn eigen kwaliteiten twijfelde. Ik hield me vast aan het feit dat mijn gaatjes dieper waren dan hij had verwacht en dat zijn twijfel daar vandaan kwam. Vragen naar de daadwerkelijke oorzaak van zijn twijfel was er niet bij. Hoe graag ik dat ook wilde. Ik heb het even geprobeerd. Mijn eerste poging om een zinnig antwoord te geven op de uitspraak van de tandarts strandde toen mijn tong in een onvermijdelijke botsing kwam met de spiegel, die in mijn mond geparkeerd was. Poging twee ging al niet veel beter, omdat de ophoping van speeksel een goede articulatie verhinderde. Omdat volgens het spreekwoord de derde keer scheepsrecht is, probeerde ik nogmaals te vragen waar de twijfel vandaan kwam. Even dacht ik dat het goed ging maar nog voor mijn woorden zich konden vormen, werd het geluid dat uit mijn keel moest komen overstemd door een van de vele lawaaierige machientjes van de tandarts; een kansloze missie.

Toen de stilte was weergekeerd in de kamer sprak de tandarts weer fluisterend vanachter zijn kapje dat alles goed was en ik pas over een half jaar terug hoefde te komen.

Voor mij een prima excuus om niet verder te vragen. Alles was weer goed en mijn probleem lag weer lekker op de lange baan. Ik stond op uit de stoel en mijn vraag liet ik mooi liggen. Ik kreeg weer een jaar respijt om uit te zoeken waarom een tandarts vragen stelt terwijl je niet kan antwoorden.

Wie het antwoord weet mag het me vertellen. (Als hij of zij ertoe in staat is)

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

Koninklijke Vuilnisbelt

Geheel uit vrije wil stapte ik op de fiets. Vrouwlief had onze kleine smurf in het kinderzitje gezet en als gezellig gezinnetje spoedden wij ons richting het centrum van de stad. Koningsdag, dat moest gevierd worden! Want dat hoort nou eenmaal zo.

Van de stad was niet veel meer te herkennen. De meeste bekende punten waren voorzien van oranje prullaria en de straten lagen bezaaid met tweedehands, derdehands en achtendertigstehands prullaria. Wanneer we goed keken zagen we achter of onder deze troep enkele kinderen met een klein spaarpotje zitten. De troep die eerder die week nog bij hun ouders op zolder had gelegen lag nu uitgestald op een kleedje.

Omdat kleine smurf nog maar tien nachtjes hoeft te slapen tot zijn tweede verjaardag, leek het ons leuk om voor een klein prijsje wat cadeautjes op de kop te tikken. Even een paar extra speelgoedjes kopen, gewoon omdat het kan. Daar liepen we dan, een vrouw die de ten toon gespreide kinderkleding met een kritische blik bekeek, een lief smurfje in een buggy die bij elke speelgoedauto die we passeerden liet weten dat hij er weer een gezien had door duidelijk ‘auto hebbe, auto hebbe,’ te roepen, en een vader die zich verbaasde over de wondere wereld die Koningsdag heet.

Tussen alle rommel kreeg ik namelijk het gevoel alsof ik over de vuilnisbelt liep. Een koninklijke vuilnisbelt in dit geval. Het grote verschil met de echte vuilnisbelt is dat de materialen daar op een aanvaardbaar tijdstip worden aangeleverd in containers, terwijl de rommel op de markt in bananendozen door nachtbrakende mensen op een kleedje wordt uitgespreid.

Aan ons de dappere taak om in deze vergaarbak van overbodigheid een paar pareltjes te vinden voor ons mannetje. Met dank aan de oplettendheid van onze roeptoeter himself waren een auto en tractor snel gevonden. De sfeer zat er dan ook goed in en vol goede moed begaven we ons naar een ander deel van de grootste zolder van de provincie. Dat het ging regenen veranderde niet veel aan ons humeur. Niet die van ons.

Op het kleedje dat vrouwlief in de smiezen kreeg lag veel kinderspeelgoed. Ook stond er een doos met kinderkleding op. Nieuwsgierig of er nog wat leuks voor onze muiter tussen zou zitten stapte ze naar het kleedje toe. Zover ik kan nagaan moet dit een mooi moment voor de verkoper in kwestie zijn. Er is interesse, dat zou wel eens geld kunnen opleveren. Toch was er bij de verkoper van dienst geen spoortje blijdschap te bekennen.

Het gebeurde toen vrouwlief het strak gespannen, doorzichtige folie wilde optillen.
‘NEE, NEE, NIET DOEN, GEWOON ZO LATEN LIGGEN. NIET AANKOMEN!’
Geschrokken sprongen we een meter achteruit. Dat was een duidelijke boodschap. En menig marktkoopman was jaloers op de harde stem van de verkoper.
‘Ik ben HEEL, HEEL, lang bezig geweest om DAT VERROTTE STUK FOLIE zo strak mogelijk over de spullen te krijgen. EN NU IK EINDELIJK KLAAR BEN VERTIK IK HET OM DE BOEL NOGMAALS IN TE PAKKEN. NIET AANKOMEN DUS!’

Ons van geen kwaad bewust sprongen we minimaal anderhalve meter achteruit. Om vanaf daar te kunnen zien dat het folie inderdaad wel heel strak gespannen was. Het deed me denken aan een in folie geperste schaar die je niet uit de verpakking kan krijgen omdat de schaar die je daarvoor nodig hebt nog in de verpakking zit. Zo strak had deze meneer zijn (waardevolle?) handelswaar toegedekt. Want stel je toch eens voor dat de kleertjes of het plastic speelgoed nat zou worden…

Ondanks de overduidelijke en afschrikkende manier van ‘reclame’ maken van deze verkoper, vroeg vrouwlief toch nog of er misschien kleding onder het kleed zou liggen in de maat die we voor onze kleine man zochten. Toen dat niet het geval was liepen we, lichtelijk verbouwereerd, naar het volgende kleedje.

Even schrokken we, want ook daar was de handelswaar bedekt met regenwerende folie. Maar ook onder deze laag folie zou wel eens iets leuks voor ons kunnen liggen.
‘Zou ik misschien onder de folie mogen kijken?’ Vroeg vrouwlief op haar allervoorzichtigst aan de verkoopster

De paniek bij haar buurman was haar niet ontgaan. Voor ze ons een antwoord gaf keek ze dan ook even snel naar de paniekvogel. Ze lachte, en antwoordde:
‘Maar natuurlijk mag je het folie optillen, dat is helemaal geen probleem. En als goed is ligt er ook kleding in de maat die jullie zoeken.’

 

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

Oefening baart kunst

Het is druk bij ons in de straat. De kinderboerderij aan de overkant lijkt met de dag meer inwoners te tellen. Kleine konijnen, schattige schaapjes en enige ezeltjes. De lente meldt zich en het dierenrijk plant zicht voort. Wanneer ik de jonge dieren zie dartelen in het weilandje in onze straat, geniet ik van het jonge grut. Lente en jonge dieren, het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend. Terwijl ik zo geniet van deze taferelen wordt mijn aandacht getrokken door een mank lopend lammetje. Het lamme lam rukt mij uit mijn gemijmer en doet mij, een niet lamme jongeman, met beide benen op de grond staan.

Natuurlijk is het mooi om de jonge dieren te zien. En ja, ik vind het ook erg schattig. Maar toch, zo besef ik, zit er een dieper verhaal achter de geboorte van de dieren. Het lammetje doet me er aan denken dat een schaap haar lammeren werpt. Waar het vogeltje de eieren warm en liefdevol uitbroedt en een kuiken in een warm nest geboren wordt, werpt het schaap haar lammeren. Zal het werpen en een verkeerde landing de oorzaak zijn van het lamme lam? Ik vraag me ineens af hoever zo’n beest haar kroost werpt. Een meter? En werpt een schaap haar lammeren net zo ver als een leeuw haar welpen werpt? Ik ben eigenlijk wel benieuwd of er ooit wedstrijden gehouden zijn tussen deze dieren om te zien wie er het verst kan werpen. En als die wedstrijden er zijn geweest, wat is dan het wereldrecord werpen? Ik neem aan dat de deelnemende dieren er veel voor moeten trainen om zo’n wedstrijd te winnen. En ineens weet ik bijna zeker waar de bekende uitdrukking ‘oefening baart kunst’ vandaan komt. Dat is natuurlijk een gevleugelde uitspraak op het wereldkampioenschap babyslingeren voor dieren.

Nu ik zo aan het fantaseren ben vraag ik mij ineens af of er ook dieren zijn die niet mee mogen doen met dergelijke toernooien. Want neem nou een paard. Een paard, paart en baart. Daar komt geen werpen bij kijken. En ook koeien werpen geen baby’s. Een koe kalft. Zullen koeien en paarden dan ook mogen meedoen? Kalven, beste een vreemde benaming eigenlijk. Want waarom noem je het bij een koe wel kalven, maar bij een mens niet baby’en? Dat zou in dat kader toch heel logisch zijn?

Hoe het allemaal precies in elkaar steekt weet ik niet. Feit is dat er veel babybeesten ter wereld komen en de zomer onderweg is. Iets wat mij zeer goed bevalt!

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

 

 

 

 

 

ZomerFit!

Wanneer de trainer ons het programma voor die avond bekendmaakt gaat er als gewoonlijk een lichte opwinding door de groep. Leden van de loopgroep kijken elkaar aan en zijn op zoek naar een maatje. Op zoek naar iemand van gelijk niveau waarmee ze de training kunnen volbrengen.  Vanavond moeten we, los van het in en uitlopen, een route van 800 meter afleggen. De route dient minimaal zes of maximaal acht keer afgelegd te worden.

Samen met mijn loopmaatje mag ik proberen om acht rondjes van 800 meter af te leggen. Na elk rondje krijgen we gelukkig 200 meter rust. Als altijd starten we te snel, doen we te hard ons best, zijn we al snel weer de uitslovers van de groep. Maar de schijn bedriegt. Uitsloven is er niet bij vandaag. Na 700 meter begint onze rust al, na vier rondjes zakt het tempo en vanaf ronde zes snijden we de bochten overduidelijk af. We mogen dan wel doen alsof we de snelle, gretige jongemannen zijn, in werkelijkheid halen we lang niet alles uit de kast. Een training als deze zou een mooie uitdaging voor ons moeten zijn, het is een formaliteit geworden.

Nadat we voor de achtste maal rond zijn geweest en weer wat bochten hebben afgesneden loopt de training langzaam ten einde. Iedereen is klaar, op één teamlid na. Een oudere man, altijd het langzaamst. Het gebeurd met enige regelmaat dat we op hem moeten wachten. Even lijkt het erop dat we ons aan hem kunnen gaan ergeren. De trainer roept hem toe dat hij zijn zesde en laatste rondje wel mag afsnijden en zich bij ons mag voegen. Hij is net halverwege. De reactie die dit uitlokt zal ik nooit vergeten. De man richt zich op en laat een duidelijk NEE horen. Afsnijden is er niet bij, de training inkorten ook niet. Vanaf onze plek zien we hem gestaag doorrennen en met een verbeten blik elke bocht ruim nemen. Afsnijden is er niet bij, hij is niet gekomen om de kantjes er vanaf te lopen. Deze man wil het maximale uit zichzelf halen.

Nu de lente zich aandient denk ik vaak terug aan dit moment. Hoewel ik eerder klaar was met trainen, sneller liep en mezelf heel wat voelde, mag ik de schoenveters van deze veteraan nog niet strikken. Niet ik, vol van mijzelf, maar hij toonde wat trainen is. En telkens wanneer ik nu iemand met een kilootje te veel zie hardlopen geniet ik daarvan. Wanneer ik een met bierbuik behangen veteraan over de straten zie slenteren in een te oude joggingbroek heb ik respect voor deze persoon. Wanneer ik iemand waarbij het zichtbaar moeite kost om te sporten zie zweten in het park, besef ik dat deze persoon keihard werkt.

Een strak bikinilichaam, of gewoon fit worden, begint niet bij dromen; dat begint bij doen. En daarom wil ik iedereen die in het mooie lenteweer een reden ziet om te gaan sporten aanmoedigen. Ga je gang, doe je ding. En laat je niet ontmoedigen door de meneertjes en mevrouwtjes die er veel atletischer uitzien. Het zegt namelijk niks over hun inzet. Je kunt alleen wat zeggen over je eigen inzet. Zet daar op in en heb een fijne (sport)zomer!

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

Wurgcontract…?

Vol verwachting klopt mijn schrijvershart een paar slagen sneller dan normaal. Op de mat ligt een enveloppe met een opvallende opdruk. Ik geloof niet wat ik zie, maar voor ongeloof is geen tijd. ‘NOVUM Publishing’ staat er op de enveloppe. En die naam ken ik. Enkele weken eerder heb ik in mijn verwoede poging om een eerste boek uit te geven, mijn manuscript naar NOVUM gestuurd. Het verhaal is eigenlijk nog niet af, maar ik kon niet wachten. En nu is het zover, antwoord op de vraag of mijn verhaal goed genoeg is. Af of niet.

Het duurt niet lang of mijn vrouw kijkt me vragend aan terwijl ik een gat in de ozonlaag spring. Mijn manuscript… ze willen mijn boek… weet je nog dat ik geschreven heb naar…

Wanneer ik ietwat gekalmeerd ben vertel ik haar in alle rust dat ik een brief van de uitgever heb ontvangen waarin staat dat de ze mijn manuscript willen omtoveren tot een boek. Samen springen we nog een extra gat in de ozonlaag.

Nadat ik tot rust gekomen ben en het kan opbrengen om stil te zitten op de bank lees ik de brief nog eens goed door. En de blijdschap verdwijnt als sneeuw voor de zon. Zo lees ik meerdere stijlfouten in de brief. Zinnen die niet kloppen, uitdrukkingen die verkeerd worden gebruikt. Nou kijk ik niet op van een foutje, zelf maak ik er geregeld een. Maar een standaardbrief van een uitgever vol met fouten doet mij de wenkbrauwen fronsen. Zeker wanneer ik lees dat het traject in gang gezet zal worden zodra ik heb betaald. Betalen? Ik had de illusie dat een uitgever verdiend aan de lezer, niet aan de schrijver van het boek.

Nieuwsgierig naar het bedrag dat ik zou moeten betalen lees ik de bijlage bij de brief aandachtig door. Al vrij snel zie ik dat ik bij verkoop van 750 exemplaren mijn inleg terugkrijg. Nou vind ik 750 boeken nogal veel voor een onbekende schrijver. Zeker wanneer ik lees dat deze boeken verkocht moeten zijn via de online shop van de uitgever. Een honorarium krijg ik wel, maar pas vanaf het 501e verkochte boek. Allemaal voorwaarden waarbij de gaten in de ozonlaag snel aan het oog worden onttrokken door een donderwolk die zich boven mijn hoofd vormt. De hoogte van de inleg is het laatste zetje om de donkere wolk gestalte te geven. Men wenst van mij een inleg van maar liefst €2.349,31.

Ik slik. Ik kijk nog eens. Ik vraag vrouwlief om mee te lezen. Samen zijn we in de war.

Met het genoemde bedrag kan ik mijn boek uitgeven, maar dan heb ik slechts het goedkoopste pakket dat de uitgever aanbiedt. Een lector die mijn manuscript controleert, het maken van een e-book, een marketingplan en reclameteksten krijg ik dan niet. Die opties zijn er wel, maar behoren bij het contract dat € 3.519,85 kost. En dan ben ik even een heel eerlijke jongen; dit is mij te gortig. Een beetje betalen of enkele boeken moeten afnemen is tot daar aan toe, maar drieduizendvijfhonderdnegentien is wel heel veel. En dan nog die vijfentachtig cent. Nee!

U begrijpt, de stemming hier in huis is behoorlijk snel omgeslagen. Het idee dat mijn manuscript goed is bevonden is mij niks meer waard. Met deze voorwaarden zullen ze zelfs een doofstomme die een boek over blindheid op de markt wil brengen ‘helpen’. Zolang men maar veel geld inlegt.

Het feit dat de beste mensen van NOVUM een hoofdkantoor in Oostenrijk hebben en dat de poststempel op de enveloppe ook Oostenrijks, is valt me nu pas op. Het geheel komt me nogal bijzonder over en ik besluit in de dagen die volgen wat rondvraag te doen naar de voorwaarden van het contract. Bijna iedereen raadt mij af om met deze mensen in zee te gaan. Het e-mailtje met daarin de afwijzing is dan ook snel verstuurd naar het kantoor van NOVUM in Amsterdam.

Maar daarmee eindigt het verhaal niet. Ik krijg al snel een bericht terug. De mensen van NOVUM geven aan dat ze mijn manuscript kosteloos willen aanbieden bij een bedrijf dat uitgeverij United heet. En dat bevreemd mij nogal. Waarom moet het eerst zoveel geld kosten en is het nu gratis? Of is het helemaal niet gratis? En hoe kan het dat ze bij NOVUM en United binnen drie weken antwoorden terwijl de meeste andere (gerenommeerde) uitgevers maanden de tijd nemen voordat ze iets van zich laten horen? Ik ruik onraad. Met dezelfde neus waar ik het onraad mee ruik besluit ik verder te speuren. Al snel komt de spreekwoordelijke aap uit de mouw. Beide bedrijven hebben hetzelfde adres in Oostenrijk. En alsof dat niet al toevallig genoeg is, hebben ze ook in Amsterdam hetzelfde adres. Het aanbod om mijn manuscript gratis aan te bieden bij United sla ik dus ook van de hand. Ik benadruk in de e-mail die ik stuur dat ik niks wil weten van enige vorm van samenwerking met United of NOVUM. Ja, ik wil graag een boek schrijven. Nee, ik wil niet aan rare praktijken meedoen.

Wanneer ik besluit om van dit avontuur het verhaal te maken dat u nu leest, komt nog even de vraag op of ik niet kan worden beticht van smaad. Maar, zo wordt mij voorgehouden, dat kan niet wanneer je bij de feiten blijft. En geloof het of niet, ik heb het zo feitelijk mogelijk gehouden. (Behalve dan die doofstomme die een boek over blinden schrijft, die ken ik niet. )

En zo ben ik weer een ervaring rijker. Een ervaring die mij in ieder geval aanzet om de laatste hand te leggen aan manuscript dat ik al heb. Nog een paar hoofdstukken doorlezen en herschrijven en het verhaal kan naar de toppers die met mij meelezen. De uitgevers zijn nog niet van mij af…

MEER COLUMNS EN VERHALEN VAN MIJN HAND ZIJN HIER TE VINDEN.

 

Hoogopgeleid, sorry

Met veel pijn en moeite ben ik tot het besluit gekomen. Ik moet er aan geloven. De ontkenningsfase was een fijne tijd. Ik wist wat ik had en hoefde me, zolang ik ontkende, niet druk te maken over dat wat de toekomst me zou brengen. Maar nu is het dan toch zover. Ik zal moeten bekennen. Eerlijkheid moet de boventoon voeren, het geheim is niet langer geheim meer en transparantie is het toverwoord.

Hier ben ik dan met mijn grote bekentenis. Het voelt als een soort ‘uit de kast komen’. Tenminste, dat denk ik dan. Waar ik het over heb? Ik ben hoogopgeleid. Sorry!

Is dat alles? Ja, dat is alles. En ik vind het heel spannend om dit aan de wereld kenbaar te maken. Mijn hbo-diploma is het bewijs. En hoe graag ik het ook wil, geheimhouding zit er niet meer in.

Wie zich afvraagt waar ik mij nou zo druk over maak krijg netjes een antwoord. Ik heb namelijk het idee dat ik iets enorm verkeerd doe in mijn leventje als hoogopgeleide Nederlander. Het gevoel dat ik niet doe wat er van mij verwacht wordt. En dat voelt dubbel zwaar omdat ik, met mijn goed stel hersenen, niet begrijp wat ik precies verkeerd doe.

Het gevoel wordt dagelijks aangewakkerd wanneer ik radio luister. In de minuten voor het journaal groeit mijn angst om geconfronteerd te worden met de waarheid. De reclame voor het datingbureau voor hoog opgeleiden doet mij twijfelen aan mijzelf. Wat heb ik verkeerd gedaan? Hoe kan het dat ik getrouwd ben met een vrouw die ik via vrienden heb leren kennen? Een ontmoeting onder het genot van een biertje terwijl op de aanwezige televisie voetbal gekeken werd. Dat is nou niet bepaald een toonbeeld van hoogopgeleid. Val ik uit de toon? Doe ik iets verkeerd?

Vaak stel ik mij gerust met de feiten. Ik ben getrouwd, ik ben gelukkig! En jawel, ook gelukkig getrouwd. De reclame zal er wel naast zitten, zeg ik tegen mijzelf. Al vraagt een stemmetje in mijn achterhoofd nog wel of ik tijdens de eerste ontmoeting niet had moeten vragen naar het opleidingsniveau van vrouwlief.

Ook na het radiojournaal doet de onzekerheid van zich spreken. ‘Verzekeringen voor hoog opgeleiden’ Ik heb niet zo’n verzekering. Wat is dit nou weer? Moet ik bij deze verzekering mijn diploma tonen om verzekerd te mogen worden? En wat nou als vrouwlief geen hoogopgeleide dame was? Mag zo’n verzekering dan niet? Of is het gewoon een verzekering met heel veel kleine lettertjes die je pas snapt wanneer je er studie van maakt? In dat geval komen er meerdere verzekeringen in aanmerking. Maar toch prijst juist deze firma zichzelf aan bij de hoogopgeleide burger.

Tussendoor vraag ik mij ook nog even af of er dan ook een datingbureau en verzekering bestaat voor mensen met een gemiddeld, laag of geen opleidingsniveau. Het is toch te gek voor woorden.

U merkt het, de term hoogopgeleid, zoals in de reclame gebruikt wordt, maakt mij onzeker. Men praat over mij. Ik val binnen de doelgroep, maar zie het nut van dit alles niet in. En daarom schaam ik me er bijna voor dat ik een hbo-studie heb gevolgd. Sorry lieve mensen die dit nooit hebben gedaan. Ik bedoel het niet verkeerd.

Met het uit de hoge kast komen heb ik wel meteen een oplossing bedacht. Ik denk er aan om een opleiding op zeer laag niveau te volgen. Gewoon om te compenseren, om mij solidair op te stellen met eenieder die zich beledigd voelt door deze vorm van discriminatie. Nu moet ik alleen nog even uitzoeken welke opleiding dat wordt.

Mijn inspiratiebron / Blaastest

Men vraagt mij wel eens hoe ik toch aan de inspiratie voor mijn gedichten kom. Meestal heb ik op die vraag geen passend antwoord. De ideeën vliegen gewoon door mijn hoofd en soms kan ik een idee vangen en aan het digitale papier toevertrouwen. Een antwoord dat meestal niet voldoet aan de verwachting van de vragenstellers. Maar ja, hoe leg ik nou duidelijk uit hoe het werkt in mijn hoofd? Als ik het zelf al niet snap, hoe kan ik het dan aan een ander duidelijk maken?

En toch ga ik een poging doen om mijn gedachtegang te ontleden. Ik kreeg er in de afgelopen week namelijk een uitgelezen kans voor. Het gedichtje ‘blaastest’ diende zich namelijk op een bijzondere manier aan. Een manier die wel te omschrijven valt.

Ik neem u voor een kleine uitleg mee naar onze eettafel. Daar waar ook gedronken wordt. Ons kleine lieve mannetje kreeg een beker melk te drinken van vrouwlief. En zoals dat gaat bij kinderen die bijna twee jaar zijn, weigerde hij meteen goed mee te werken. Toen hij eenmaal de slag van het drinken te pakken had ging er een golf van geluk door het huis en een golf van melk door zijn mondje. Om deze slag vast te houden zei vrouwlief: ‘drinken, drinken, drinken.’ Meneer gaf gehoor aan deze oproep, ikzelf ging met de woorden aan de haal. Het herhaalt roepen van het woord drinken deed mij denken aan het herhaalt denken van het woord blazen. Bij menig door de politie uitgevoerde blaastest is deze opdracht te horen. Waar zoonlief moest drinken tot de melk op was, moet er bij een blaastest geblazen worden tot de agent zegt dat het genoeg is.

Mijn hoofd ging van ‘drinken, drinken, drinken’ naar ‘blazen, blazen, blazen.’ En al snel nestelde zich het woord blaastest in mijn brein. Terwijl ik vrouwlief het ‘drinken, drinken, drinken’ hoorde uitspreken dacht ik aan de blaas van onze kleine vriend. Het orgaan zou, zo leek mij, goed getest worden.
En zo kreeg het woord blaastest voor mij een heel andere dimensie dankzij een kopje met melk. Een paar minuten en enkele rijmwoorden later was er een gedichtje geboren. Hoe iets dagelijks kan leiden tot een gedichtje…

121-blaastest